< 2 Kronieken 13 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1)In het achttiende jaar van den koning Jerobeam, zo werd Abia koning over Juda.
2)Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michaja,1) de dochter van Uriel,2) van Gibea;3) en er was krijg tussen Abia en tussen Jerobeam.
3)En Abia bond den strijd4) aan met een heir van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden.
4)En Abia maakte zich op5) van boven den berg Zemaraim,6) dewelke is in het gebergte van Efraim; en hij zeide: Hoort mij toe, Jerobeam, en gans Israel!
5)Staat het u niet toe te weten, dat de HEERE, de God Israels, het koninkrijk over Israel aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid,7) hem en zijn zonen, met een zoutverbond?8)
6)Evenwel is Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer.
7)Daartoe hebben zich ijdele mannen,9) kinderen Belials,10) tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, als Rehabeam jong was11) en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken.
8)En nu, gij denkt12) u te versterken tegen het koninkrijk13) des HEEREN, hetwelk in de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren14) bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft.
9)Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, de zonen van Aaron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesteren gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn hand15) te vullen met een jong rund16) en zeven rammen, die wordt priester dergenen, die geen goden zijn.
10)Maar ons aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, die den HEERE dienen, zijn de zonen van Aaron, en de Levieten zijn in het werk.17)
11)En zij steken aan18) voor den HEERE brandofferen, op elken morgen19) en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen,20) nevens de toerichting des broods21) op de reine tafel,22) en den gouden kandelaar23) en zijn lampen, om die op elken avond te doen branden;24) want wij nemen waar25) de wacht des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten.26)
12)Daarom ziet, God is met ons aan de spitse,27) en Zijn priesteren met de trompetten28) des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; o kinderen Israels, strijdt niet tegen den HEERE, den God uwer vaderen,29) want gij zult geen voorspoed hebben.
13)Maar Jerobeam deed een achterlage omwenden, om van achter hen33) te komen;31) zo waren zij voor het aangezicht32) van Juda, en de achterlage was achter hen.30)
14)Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter; en zij riepen tot den HEERE, en de priesters trompetten met de trompetten.34)
15)En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israel sloeg voor Abia en Juda.35)
16)En de kinderen Israels vloden voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand.
17)Abia dan, en zijn volk, sloeg hen met een groten slag;36) want uit Israel vielen verslagen vijfhonderd duizend uitgelezen mannen.
18)Alzo werden de kinderen Israels vernederd37) te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen God, gesteund hadden.
19)En Abia jaagde Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-El38) met haar onderhorige39) plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen, en Efron40) met haar onderhorige plaatsen.
20)En Jerobeam behield geen kracht41) meer in de dagen van Abia; maar de HEERE sloeg hem,42) dat hij stierf.
21)Zo versterkte zich Abia; en hij nam zich veertien vrouwen,43) en gewon twee en twintig zonen en zestien dochteren.
22)Het overige nu der geschiedenissen van Abia, zo zijn wegen44) als zijn woorden, zijn beschreven in de historie van den profeet Iddo.45)